donderdag 9 oktober 2014

Lady Godiva uit Coventry

Toen in het midden van de elfde eeuw op het grondgebied van graaf Leofric van Mercia, de Benedictijner Abdij werd opgericht, werd al gauw duidelijk, dat met de komst van deze abdij ook de hele omgeving veranderde. Kooplieden vestigden zich hier, het handwerk kwam tot grote bloei en het plaatsje Coventry - tot nu toe een gehucht met slechts hier en daar een gebouw - won zichtbaar aan glans en grootheid tot het bijna de status van een middeleeuwse stad had bereikt.

De vorst juichte deze verandering toe, maar tevreden was hij niet. Vastbesloten nam hij zich voor, zijn macht te versterken en door een krachtig beleid het aanzien en de betekenis van Coventry dermate te bevorderen, dat het zelfs een stad als Londen naar de kroon zou steken.

Zo gedacht, zo gedaan. Energiek begon hij de opbouw van het hele land en van Coventry in het bijzonder, ter hand te nemen. Zijn inspanning was zeker te prijzen geweest, als er niet één groot bezwaar aan had gekleefd. Voor zijn plannen had de vorst namelijk heel veel geld nodig. Maar omdat de bodem van zijn schatkist te zien was, moest hij op een andere manier aan het geld zien te komen. En wat was voor hem eenvoudiger, dan zijn onderdanen zulke hoge belastingen op te leggen, dat de arme mensen ten einde raad waren. Al gauw wist men in het hele land te vertellen, dat de koning iedereen het vel over de oren haalde en wee degene, die aan 's konings belastinginners niet de verschuldigde som kon betalen!

De vorst bekommerde zich niet om het gepraat van de mensen, of hij deed alsof hij van niets wist. Hij wilde ook niet zien, dat zijn mooie en jonge vrouw, Lady Godiva, zwaar gebukt ging onder de klachten en moeilijkheden van de mensen.
En omdat het evenmin in hem opkwam, zijn beslissing ongedaan te maken, werd het mooie gezicht van de Lady al grauw ontsierd door fijne rimpeltjes, die van vele doorwaakte nachten getuigden.
Hoe onverschilliger de vorst werd voor de mening van zijn onderdanen, des te meer wijdde hij zijn aandacht aan zijn vrouw, die hij boven alles liefhad. Op een dag vroeg hij haar naar de oorzaak van haar zwaarmoedigheid.
Nadenkend antwoordde ze: "De mensen lijden. Wat heeft een grote stad voor nut, als degenen die er in moeten leven, zich eerst half dood moeten werken om de belastingen voor de bouw op te brengen. In de naam van God," smeekte de Lady, "verlos die arme mensen van de belastingdruk. Ik weet, dat anderen al tevergeefs een beroep op je hebben gedaan en daarom smeek ik je, mijn verzoek niet af te wijzen."

De vorst wilde zijn gemalin met een kluitje in het riet sturen, maar omdat hij tranen in haar ogen zag, ging hij bij haar zitten, streelde haar lange blonde haar en probeerde haar de hoge belastingen te verklaren: "De mensen klagen misschien wel, maar doen ze dat niet altijd? En wat betekent eigenlijk hun kleinzielig geklaag tegenover een groot en mooi Coventry, dat ons eens een roemrijke toekomst zal brengen. Kun je dat dan niet begrijpen? Kort en goed, ik heb geld net zo hard nodig, als jij het nodig hebt voor je kostbare kleren en sieraden, die je schoonheid pas goed tot haar volle recht laat komen."
"Hoe moet ik dat opvatten," vroeg de Lady. "Zonder kleding..."
"Zonder kleding en sieraden is jouw schoonheid niets waard!" beweerde de vorst, die zijn vrouw niet eens liet uitspreken. "De mensen buiten ons vorstendom zullen je zonder je kostbare gewaden nauwelijks als een edelvrouwe herkennen. En om precies dezelfde reden moet ik ook die hoge belastingen invoeren. Begrijp je het nu beter, lieve vrouw?"

De Lady haalde haar schouders op. Ze stond daar en dacht na. De nacht was al gevallen en de maan scheen boven het land.
Ze zei: "Het wil dus zeggen dat als ik morgen poedelnaakt door de straten zou gaan, je vergelijking ongegrond zou zijn en je de burgers de belasting zou moeten schelden."
"Ja, voor mijn part," bromde de koning en wilde het vertrek al verlaten om de bouwplannen te gaan beoordelen.
De Lady versperde hem echter de weg en zei met een ernstig gezicht: "Ik houd je aan je woord, heer. Morgen al zal ik naakt door Coventry's straten schrijden, van het ene eind van de stad naar het andere. En jij zult hiervoor de belasting moeten kwijtschelden! Ik zal je tonen, dat ik meer respect heb voor werkende handen, dan voor alle ijdelheid. En misschien zal ik je hiermee ook kunnen bewijzen, dat niets werkelijke schoonheid kan schaden, dus ook geen naaktheid!"

Na deze woorden verwijderde de Lady zich en de koning, hevig geschrokken, greep ontzet naar zijn hoofd. Tevergeefs liep hij haar achterna, tevergeefs smeekte hij haar, de beslissing te herroepen, omdat hij zo'n ongelukkige vergelijking had gekozen. De mooie Lady hield voet bij stuk. En dus bleef de vorst niets anders over, dan bekend te laten maken wat zijn vrouw de volgende dag van plan was.
En zo gebeurde het ook. Toen de volgende dag klokken het middaguur luidden, reed de beeldschone Lady naakt op een schimmel door de straten van de stad. Alleen haar lange blonde haar bedekte haar sneeuwwit lichaam. Zonder schaamte reed ze op de schimmel, want ze was zich ervan bewust, dat geen levende ziel naar haar zou kijken. De mensen bleven achter de gesloten ramen en deuren in huis, want ieder van hen wist, waarom de Lady dit offer bracht.

Eenzaam draafde de schimmel door Coventry en eenzaam draafde hij weer terug, tot er, bij het licht getrappel van de paardenhoeven, in het laatste huis zachtjes een raam openging. Hier woonde bakker Tom, die zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen.
Hij boog zich licht voorover, om de mooie Lady Godiva te zien. Maar toen hij de rijdster goed wilde bekijken, ging er een rilling door hem heen, de wereld verbleekte en in hetzelfde ogenblik werd hij blind. Niemand had dus Lady Godiva op de schimmel gezien, ook niet bakker Tom.
En de vorst? Hij ontsloeg de mensen van de belastingdruk, en hoewel hij ervan overtuigd was, dat Coventry nooit zo groot en belangrijk als Londen zou worden, behoorde het nog tijdens de Middeleeuwen tot de vier aanzienlijkste en beroemdste steden van het hele land.