We hebben de leukste en meest gebruikte woorden op een rijtje gezet:
Aan het elastiek hangen: Een renner aan het elastiek, kan telkens met moeite aan de groep blijven hangen. Tot het elastiek breekt!!?
Bolletjestrui: De renner die het bergklassement in de Tour aan voert, draagt de bergtrui. Een witte met rode stippen.
De bus: Dit is een grote groep renners, die zich samen voegen in bergetappes en zo samen proberen op tijd binnen te komen.
Deur dichtdoen: Bij een einsprint van lijn wisselen, om zo de concurrent de vrije ruimte te ontnemen en hem niet te laten passeren.
Een gat laten vallen: Ruimte laten tussen jou en je voorganger. Dit kan zijn omdat je kapot bent, maar ook uit tactische overwegingen, zodat jouw ploegmaat in de aanval kan gaan.
Een jasje uitdoen: Behoorlijk diep zijn gegaan. Het heeft je krachten gekost, dit gebeurd vaak voor de finale.
Een koffiemolentje draaien: Een kleine versnelling fietsen.
Een kwak geven: Opzettelijk iemand in onbalans brengen, door iets uit te wijken of een schouderduw geven. Gebeurd meestal in de sprint of tijdens de voorbereiding hiervan.
Een waaier: Het principe van de trekvogels; de voorste houdt de rest uit de wind. De hoeveelheid die uit de wind kunnen rijden, wordt bepaald door de windrichting en de breedte van de weg. Renners die niet meer uit de wind kunnen rijden op de weg, komen op de kant te rijden.
En danseuse: Staand fietsen, uit het zadel omhoog rijden.
En bloc: Een renner die en bloc rijdt, geeft alles wat hij in zich heeft
Er een snok aan geven: Extra hard gaan rijden.
Erop en er over op en d’r over: iemand die een andere groep in haalt en er meteen voorbij gaat, gaat er op en er over.
Geparkeerd staan: Renner staat zowat stil op een beklimming. Dit is duidelijk te zien als een andere renner hem voorbij vliegt.
Grote molen: Renner fiets met een enorm zware versnelling.
Grinta: Moraal of gretigheid in de wedstrijd.
Harken: Niet soepel meer fietsen. Het ziet er ‘vierkant’ uit. Vaak teken van vermoeidheid.
Hongerklop: plotselinge uitputting door tekort aan koolhydraten.
Iemands karretje in de poep rijden: Je weet dat tacktiek van iemand anders en zorgt ervoor dat hij deze niet meer kan uitvoeren.
Iemand laten zwemmen: Iemand kansloos laten rijden. De renner rijdt zichzelf kapot om voor een groep te blijven rijden of krijgt een gat naar een volgende groep niet dicht.
In een zetel: Je positie is tacktisch gezien zeer gunstig. Je hoeft bijvoorbeeld niet op kop te rijden, omdat er een ploegmaat in de groep achter je zit.
Lead-out: Sprint voorbereiden door één of meerdere renners, die dit voor hun sprinter uitvoeren.
Linkeballen: Renner doet alsof hij vermoeid is of weigert niet meer op kop te komen.
Lossen: Renner moet een groep of andere renner laten gaan. Kan het tempo niet aan.
De man met de hamer tegenkomen: Ineens zit je er doorheen. Je krijgt onverwachts een klap van vermoeidheid.
Meesterknecht: Een knecht die veel goed werk voor zijn kopman verricht. Vaak kan hij tot lang in de finale zijn kopman nog helpen.
Mongolenwaaier: Een groep met geloste renners, die niet meer terug willen komen of vermoeid zijn.
Nieuwe wielrennen: Na diverse dopingaffaires, moet er minder doping in het peloton zijn. Hierdoor wordt er op een andere manier gekoerst. Het is minder voorspelbaar, je ziet renners ook echt kapot gaan.
Op kop boren: Renner die flink door aan het rijden is op kop.
Pap in de benen: Slecht gevoel in de benen, je benen voelen slap aan.
Pédaleur de charme: Vroeger werd de Zwitserse renner Hugo Koblet le pedaleur de charme genoemd, vanwege zijn mooi stijl en hij altijd een haarkam bij zich had. In Nederland staat baanwielrenner Peter Schep bekend onder de bijnaam le pédaleur de charme.
Plakker: Een plakker, plakt zich aan het wiel van iemand vast en wil geen kopwerk doen, om uiteindelijk te profiteren van andermans werk.
Surplacen: Veel voorkomend op de baan tijdens het onderdeel sprint. Renners gaan stilstaan omdat ze beide niet op kop willen rijden of de sprint vanaf de kop aan willen gaan. De meest ongeduldige renners verliest dit vaak en komt op kop te zitten. Vaak spannend als er een achtervolgende groep aan zit te komen.
Vals plat: Je ziet niet dat het echt omhoog gaat, maar je voelt het wel. Vandaar de valsheid.
Vierkant draaien: De renner is houterig aan het fietsen. Niet soepel, vaak een teken van vermoeidheid.
Virtueel aan de leiding rijden: Een renner die tijdens een etappe een voorsprong heeft dat hij aan de leiding staat in het algemeen klassement. Dit wordt gezegd op het moment dat de renner nog niet gefinisht is.
Wapper: Te weinig gegeten; hongerklop!
Wegkletsen: Ontsnappen, een aanval plaatsen.
Ze staan stil: Er zit niet veel snelheid meer in de groep.